' /> Renée Steenbergen - 'Het mecenaat is geen pinautomaat': interview met Renée Steenbergen

'Het mecenaat is geen pinautomaat': interview met Renée Steenbergen

11/11/2013, Van Lanschot Bankiers

‘Het mecenaat is geen pinautomaat’

In: Dutch Wealth Report 2013, Van Lanschot Bankiers

 

Door Frank van Alphen

 

Renée Steenbergen is expert en strategisch adviseur private giften in de cultuursector. Zij schreef onder meer een boek over het mecenaat in Nederland (De Nieuwe Mecenas, 2008) en adviseert zowel particulieren die een geefdoel zoeken of een eigen fonds oprichten, als kunstorganisaties die op zoek zijn naar particuliere donateurs. ‘Mensen aanspreken op hun belangstelling en betrokkenheid werkt veel beter dan aanspreken op hun geld.’


‘Een vermogende particulier loopt niet warm als een museum louter contact opneemt omdat hij veel geld bezit. Dat is de reden dat een snel rondje langs rijke Nederlanders niet werkt. Fondsenwerving is geen kwestie van grote stappen snel thuis’, vertelt Steenbergen op het terras van het Cobra-café achter het heropende Rijksmuseum.
Volgens Steenbergen denken nog te veel fondsenwervers in de culturele sector dat het eenvoudig is een paar miljoen op te halen bij een klein groepje vermogende[n] kunstliefhebbers. ‘Ze merken al gauw dat het zo niet werkt. Je moet eerste een relatie opbouwen met potentiële schenkers. Dat kost tijd en vraagt om een schenkingsbeleid. Zo’n strategie ontbreekt nog bij veel instellingen.’
De roep om privaat geld is bij musea en andere culturele instellingen de laatste jaren steeds luider geworden. ‘De overheid bezuinigt op cultuur en dat komt hard aan. Het is geen automatisme dat vermogende particulieren in dat gat springen. Ze willen best geld geven, maar zijn huiverig voor het aanzuiveren van structurele tekorten. Dan hebben ze de indruk dat ze geld in een bodemloze put storten.’
Steenbergen wijst erop dat de plotselinge belangstelling van de politiek voor particuliere donateurs tamelijk opportunistisch van aard is. 'Nu er minder subsidiegeld te verdelen is, worden particulieren ineens op hun verantwoordelijkheid aangesproken. Men beseft daarbij te weining, dat zij al hebben bijgedragen in de vorm van belastinafdracht. Op een hoorzitting in de Tweede Kamer over private financiering van cultuur vatte ik mijn standpunt daarom samen als: 'het mecenaat is geen pinautomaat.'
I
nteresse wekken bij particulieren vraagt om een totaal andere aanpak dan subsidie aanvragen bij de overheid. ‘Vermogende particulieren zijn veelal ondernemers. Die hebben een hekel aan ambtelijk gedoe, terwijl musea juist gewend zijn zaken te doen met ambtenaren.'

In Engeland en de Verenigde Staten zijn musea op dit terrein veel verder, weet Steenbergen. 'In Engeland is het roer al om sinds Thatcher aan de macht kwam. In de VS heeft filantropie altijd al een grote rol gespeeld bij de financiering van de non profit sector, waaronder ook cultuur valt. In Nederland staat dit fenomeen nog in de kinderschoenen.'
Probleem is volgens Steenbergen dat culturele instellingen het lastig vinden te denken vanuit de schenker. ‘Neem het nieuwe Rijksmuseum hier achter. In de hal hangt een plaquette met de namen van de grote donateurs. Bovenaan staat ‘De staat der Nederlanden’. Een gemiste kans. Daar herkent geen enkele burger zich in, terwijl die algemene middelen van ons komen. Er had moeten staan ‘met dank aan de Nederlandse bevolking’ of de belastingbetalers. Waarom staat er niet bij: 'Bedankt, we hopen dat we ook in de toekomst op uw steun kunnen rekenen’ ?
Steenbergen geeft strategisch advies achter de schermen aan directies en raden van toezicht van culturele organisaties. Zij vindt het tekenend dat directeuren haar vragen actief fondsen voor hen te werven. ‘Dat vraag je toch niet aan een extern adviseur die straks weer vertrekt. De donateur wil geld geven aan een inspirerende directeur die zich met hart en ziel voor zijn organisatie inzet. Zo’n directeur moet het belang en de kwaliteit ervan kunnen overbrengen.


Zij geeft wel lange termijn-advies aan culturele instellingen hoe ze hun beleid structureel kunnen onderbouwen met een solide peiler erbij: private financiering. ‘Ik hoop dat het donorbeleid een blijvend onderdeel gaat uitmaken van het beleid van podia, musea, orkesten en festivals. Mecenaat gaat over zoveel meer dan geld, het gaat om de betrokkenheid van heel veel liefhebbers. Die zijn straks je beste ambassadeurs.' Volgens Steenbergen is het animo om te schenken aan culturele instellingen voldoende aanwezig bij vermogenden. 'Er is bijvoorbeeld een substantiële groep veertigers die al een behoorlijk vermogen heeft opgebouwd, dankzij de internationilisering van salarissen en bonussen. Zij zijn op zoek naar zingeving. Filantropie is daar een onderdeel van. Het oude model was: sparen en zoveel mogelijk aan je kinderen nalaten. Deze jongere generaties geven bij leven en willen graag betrokken worden. '

Steenbergen maakt naar Amerikaans voorbeeld onderscheid tussen goede doelen op het gebied van hunger & health (H&H) en culturele filantropie. 'Bij urgente issues als H&H hoef je niet uit te leggen waarom het belangrijk is dat daar geld voor komt. Dat is een groot verschil met schenkingen aan kunstinstellingen. Geven aan cultuur heeft aangename, mooie kanten: premières, openingen, mooie dingen zien; het wordt in de VS ook wel fun giving genoemd. Cultuur kan daarom prima een aanvullend geefdoel zijn, naast een ‘hard’ issues als armoede. Kunst is bij uitstek geschikt voor het zogenaamde additonal giving. Het is belangrijk dat notarissen en family officers kunst meer onder de aandacht brengen als interessant en vervullend goed doel.'
'Het plezierige is bijvoorbeeld dat een donateur wordt uitgenodigd op openingen en bijzondere bijeenkomsten waar je wat opsteekt. Het is zeker voor jongere donoren ook een manier hun netwerk te onderhouden en te verbreden. Op speciale bijeenkomsten voor schenkers ontmoet je vaak andere ondernemers met dezelfde belangstelling. Voorbeelden van geslaagde initiatieven voor ‘jongere’ gevers tot vijftig jaar zijn de Titus Cirkel van de Vereniging Rembrandt en de Van Gendt Kring van het Concertgebouw.' Fondsenwervers richten zich volgens Steenbergen vaak te eenzijdig op de man. 'Veel vermogen komt terecht bij de vrouw als haar echtgenoot overlijdt. Daarom is het van belang het contact met die vrouw te blijven onderhouden. De partner is vaak geneigd te schenken in de geest van de overleden echtgenoot. 'Mijn man hield van bootjes en was vriend van het  Scheepvaartmuseum, dus een gift aan dat museum zou hij leuk hebben gevonden', is de redenering dan.

 
Volgens Steenbergen schort er nog het een en ander aan de wijze waarop musea omgaan met potentiële donateurs. 'Ik hoor soms verhalen van mensen die een museum hebben benaderd en vervolgens nooit meer worden teruggebeld. Ook particulieren die kunst willen schenken, worden soms wantrouwig behandeld. Musea moeten zich er bewust van zijn dat verzamelaars die kunst willen schenken, misschien ook wel geld willen doneren. Maar dan moeten de contacten wel plezierig verlopen en moeten ontvangende organisaties waar maken wat ze beloven.'
Ook zestigers en zeventigers denken na over schenken. 'Ze werden volwassen in de jaren zestig en hebben in hun achterhoofd nog het idealisme uit die tijd. Nu is voor hen het moment gekomen iets zinvols te doen met hun vermogen. Ook omdat ze zien dat de kinderen niet al dat vermogen nodig hebben.' De eerste gedachte bij geven is vaak een eigen fonds dat jaarlijks een bepaald bedrag uitkeert aan een zelf gekozen goed doel. 'Ik waarschuw altijd dat die fondsen op de lange termijn hoofdzakelijk zullen worden bestuurd door mensen van buiten de familie. Bovendien kan het doel door de tijd worden ingehaald. Denk aan het fonds dat geld geeft aan katholieke meisjes uit Nunspeet die willen gaan studeren. Zo zijn er honderden dode fondsen die hun geld niet meer kunnen uitkeren. Dat geld staat te verstoffen bij de bank en niemand kan erbij. Dat is natuurlijk nooit het oogmerk van een gever.'

Het oprichten van een eigen fonds heeft vaak ook te maken voor de angst dat een groot deel van het geld gaat naar de overhead van het goede doel. 'Ik noem dit de strijkstokfobie. Vanwege schandalen met hoge salarissen bij een paar goede doelen is men huiverig voor hoge overheadkosten. Gevers willen dat elke euro bij hun goede doel terechtkomt. Overigens zijn de overheadkosten vaak wel goed uit te leggen. Je hebt nu eenmaal een goede organisatie nodig om geld effectief te besteden. Kennis en kunde bij bijvoorbeeld ontwikkelingshulporganisaties zijn van groot belang om te zorgen dat donaties op de juiste plek komen en je niet elke keer het wiel moet uitvinden. Dat laatste zie je nog wel eens bij kleinschalige particuliere initiatieven.'
Al pratende met vermogende particulieren komt strategisch adviseur Steenbergen vaak tot andere oplossingen. 'Je kunt bijvoorbeeld vijf jaar een bepaald doel intensief steunen. Dat kan bovendien zo dat je een deel van de gift terugkrijgt van de fiscus. Dat bedrag kun je vervolgens weer schenken aan een volgende project. Geven bij leven is vaak leuker, betekenisvoller en effectiever dan een stichting oprichten die alleen eens per jaar –vanwege de lage rente- een paar duizend euro kan uitkeren.'

 

 

 

Terug