NRC: Musea te gefixeerd op bezit

16/02/2012,

Al ruim een decennium is het bestaande museummodel aan vernieuwing toe. Een nieuw gebouw, meer bezoek of geld binnenhalen zijn geen structurele oplossingen. Er is een wezenlijk andere werkwijze en organisatievorm nodig om de urgente problemen het hoofd te bieden. En die zijn niet veroorzaakt door de actuele bezuinigingen- ze worden er alleen door vergroot.
Musea balanceren al langer tussen hun taak als collectiebeheerder en die van tentoonstellingsmaker die een steeds groter publiek moet trekken, en er is veel overheidsgeld gestoken in dure nieuwbouw -met vaak jarenlange sluiting als gevolg- terwijl de exploitatiebudgetten krimpen. Door de snelle wisseling van directeuren en beleid, gecombineerd met falende toezichthouders -recent nog bij het Groninger Museum- worden structurele en financiële problemen laat onderkend. Tegelijk weten met name de kunstmusea een breed publiek te trekken door zich met museumnachten en –weekends aan te sluiten bij de vrijetijdsmarkt.
Juist dankzij dat succes heeft het museumbestel zijn eigen bestaan in gevaar gebracht. Het gevolg ervan was ongebreidelde groei- Nederland is het dichtst bekabelde museumland ter wereld.  Onderlinge afstemming was er niet of nauwelijks, iedere gemeente wilde zijn eigen museum en financierde daarvoor gemiddeld 60% van het exploitatiebudget. Dat gaat onherroepelijk veranderen. Het grootste gevaar voor musea is nu, dat ze zich louter richten op het redden van hun eigen hachje. Vooral de kunstmusea zijn dominant geworden in het museumveld – het zijn er nu 126- en stellen eigentijdse kunst veelal centraler dan de kunsthistorische collectie.
 

Onder die kunstmusea bevindt zich ook een groeiend aantal privémusea. Binnenkort komt er weer een bij, dat van Joop van Caldenborgh in Wassenaar.  Deze trend zet internationaal door. Ook in de VS en Duitsland en China starten grote kapitaalkrachtige verzamelaars hun eigen musea in plaats van hun collectie aan een –weinig geïnteresseerd- overheidsmuseum te schenken. Daarmee is vooral de afgelopen 15 jaar een nieuw soort museum ontstaan dat door reguliere musea vaak nog niet als volwaardige partners wordt beschouwd.
Ten onrechte: privémusea zijn flexibel, niet verambtelijkt en kunnen veel sneller reageren op de actualiteit. Hun stichters zijn doorgaans een stuk kapitaalkrachtiger dan de meeste overheidsmusea en hebben dus een sterkere positie bij aankopen op de kunstmarkt. Bovendien waardeert het publiek de persoonlijke sfeer en ontvangst. Deze nieuwe spelers hebben een andere opvatting van het begrip museum. Voor velen is hun collectiemuseum niet per se voor de eeuwigheid, het heeft bestaansrecht zolang het museaal aanbod toevoegt dat er niet was en mag op den duur best verdwijnen. En dan komen de kunstwerken weer beschikbaar- wellicht voor collega-musea.

Want de verschuivingen in het museale veld vragen om nieuwe samenwerkingsvormen. Teveel museumdirecteuren opereren nog solistisch- kennelijk bang voor de concurrentie. Zeker in een klein land als Nederland is het mogelijk om de focus van kunstmusea op elkaar af te stemmen, zodat ieder een duidelijke eigen (collectie)signatuur krijgt. Onderlinge samenwerking tussen musea zal in toenemende mate belangrijk worden. Waar blijft dat gezamenlijke ticket voor de drie musea aan het Museumplein, als ze in 2013 alle weer open zijn? Waarom lukt dit wel in Berlijn, Wenen en Kopenhagen, maar niet in Amsterdam?
 

Afstemming is vooral belangrijk op het gebied van collectievorming. Gemiddeld staat 90% van de museale collectie in dure depots. Lang niet al dat werk is kwalitatief belangrijk genoeg om te blijven bewaren. Het ontzamelen gebeurt echter mondjesmaat, omdat het bewerkelijk is. Natuurlijk mag afstoten geldelijk wat opleveren– zorgvuldig ontzamelen kost immers tijd en personeel. De verkoop van een doek door onbekende Rus Mashkov leverde Den Haag 3,3 miljoen euro op. Wel jammer dat daarmee weer vooral hedendaagse kunst werd gekocht. Er zijn immers nog steeds flinke bedragen bij loterij en fondsen op te halen voor extra aankopen, terwijl de exploitatie onder druk staat en er geen geld is voor goed relatiebeheer. Kunstmusea zijn nog sterk gericht op kopen, terwijl partnerschappen met andere musea en zeker ook met particuliere verzamelaars interessante mogelijkheden bieden. Bij kunstverzamelaars is kunst, kennis, betrokkenheid en soms ook geld te vinden. Onlangs zei Chris Dercon, directeur van Tate Modern, in het tijdschrift Frieze dat het niet de vraag is of verzamelaars en musea moeten samenwerken, maar hoe. Verzamelaars kopen heel actueel en kunnen bruikleengevers zijn die het museum tijd geven zijn selecterende taak uit te voeren. Actuele kunst is zichtbaar voor het publiek, terwijl het museum na tien of twintig jaar beslist wat het wil aankopen- minder, maar van bezonken kwaliteit.
Het vereist een andere mentaliteit bij museumdirecties: minder fixatie op bezit en de gedachte dat de som van alle museale collecties samen groter is dan ieder museum afzonderlijk. Want hoe belangrijk is een Dumas in Gouda als dat oeuvre een half uur verderop completer te zien is in Amsterdam?
Elk tijdperk vraagt om een ander soort museum met andere manieren van financiering. Deze tijd is er één van partnerschappen: met andere musea en met liefhebbers en verzamelaars. 


Renée Steenbergen publiceerde het boek De Nieuwe Mecenas en is oprichter van het Centrum Geef om Cultuur dat zich richt op herbestemming van kunst uit privébezit.
 

Terug